De Bruid van Christus
Deel 2 van 3 van deze bijbelstudie

 

Bekende teksten onderzocht

In Openbaring 21 staat dat het hemelse Jeruzalem de bruid is.
In Galalaten 4:26 wordt gezegd dat het hemelse Jeruzalem onze moeder is.
Verder zijn er geen direkte aanwijzingen over de bruid.
Door de christenen worden twee tekstgedeelten aangehaald om daarmee aan te geven, dat de gemeente de bruid is. We zullen de eerste teksten eens nader onderzoeken.   

We beginnen met het eerste gedeelte dat te vinden is in 2 Korinthiërs

2 Korintiërs 11:1-2

"Verdroeg u mij maar enigszins in mijn dwaasheid; ja, verdraag mij toch! Want ik beijver mij voor u met een ijver van God. Ik heb u immers ten huwelijk gegeven aan één Man om u als een reine maagd aan Christus voor te stellen."

Best een lastige tekst. Het is de enige tekst die lijkt te zeggen dat de gemeente ten huwelijk is gegeven aan één Man.
Men leest dan dat die Man Jezus is.
Als je het zo leest zou je je moeten afvragen of Paulus hier een huwelijksmakelaar is, of een ambtenaar van de burgerlijke stand.
Dat is hij natuurlijk niet.
Waarom zou hij zeggen: Ik heb u ten huwelijk gegeven? En hij zelf dan?

Wat bedoelt Paulus hier? Bedoelt hij dat de gemeente de bruid is?   

Waarom zegt hij dan ‘Verdroeg u mij maar enigszins in mijn dwaasheid’?

Als het waar is dat Paulus de gemeente ten huwelijk geeft aan Jezus, wat is daar dan dwaasheid aan?  

Deze teksten staan natuurlijk in een groter verband. Uit hoofdstuk 10 blijkt dat er mensen zijn die zich verzetten tegen Paulus.
Zij vinden o.a. dat Paulus naar het vlees leeft 2 Korintiërs 10:2. Wij zouden van hen zeggen: zij willen nog roomser zijn dan de paus.
Paulus maakt duidelijk dat hij wel in het vlees leeft maar niet naar het vlees. Zijn optreden is een krachtig geestelijk optreden 2 Korintiërs 11:3-6.

In de volgende perikoop gaat hij verder. Je zou kunnen zeggen dat Paulus zich aangevallen voelt. Hij reageert nogal ironisch:


2 Korinthiërs 10:12

"Want wij durven ons niet tellen onder of stellen naast sommigen van hen, die zichzelf aanprijzen."

Hij vindt dat die mensen de perken te buiten gaan in hun roemen over zichzelf. 2 Korintiërs 10:13.

Paulus wil niet roemen over de resultaten van zijn evangelie verkondiging door te roemen op andermans arbeid. Hij vindt dat hij wel recht heeft om te roemen, maar zegt dan in vs.17:

 
2 Korinthiërs 10:17

"Maar wie roemt, laat hij roemen in de Heere."

Dan gaat hij verder en zegt:


2 Korinthiërs 11:1

"Verdroeg u mij maar enigszins in mijn dwaasheid; ja, verdraag mij toch!"

Wat hij nu gaat zeggen vind hij blijkbaar 'cwaasheid'. Het moet duidelijk worden, vind hij, hoe hij tegenover die Korintiërs staat, al is datgene wat hij zegt eigenlijk 'dwaasheid’. Het is een soort roemen waarvan hij net gezegd heeft dat je dat beter niet kan doen. Maar hij durft de opmerking die hij gaat maken toch aan, want hij verwacht van die Korintiërs dat ze begrijpen wat hij bedoelt en zijn 'dwaasheid’ zullen verdragen.


2 Korintiërs 11:2

"Want ik beijver mij voor u met een ijver van God."

'IJver' is 'jaloersheid'. Paulus is jaloers. Hij kan het niet hebben, dat zijn bekeerlingen zo makkelijk anderen volgen. Anderen, die zichzelf aanprijzen 2 Korintiërs 10:12.

Hij zegt: Ik waak over u!


2 Korinthiërs 11:2

"...Ik heb u immers ten huwelijk gegeven aan één Man..." HSV

"...want ik heb u verbonden aan één man..." NBG

Men zegt wel eens: Vertalen is verraden.
Het woord: verbonden, of huwelijk (in de HSV), is het Griekse woord: Harmozo. Dit is: Harmoniseren.
Paulus vindt het eigenlijk van dwaasheid getuigen, maar toch zegt hij tegen de Korinthiërs, dat hij over hen waakt, hij heeft hen aan zichzelf verbonden.
Hij wil zo'n harmonische eenheid met hen zijn dat zij denken en handelen als hijzelf, "om u als een reine maagd voor Christus te stellen."
'Rein' is onberoerd, onbesmet.


2 Korintiërs 11:3-5

"Maar ik vrees dat, zoals de slang met zijn sluwheid Eva verleid heeft, zo misschien ook uw gedachten bedorven worden, weg van de eenvoud die in Christus is.
4 Want als er iemand komt die een andere Jezus predikt, die wij niet gepredikt hebben, of als u een andere geest ontvangt dan die u ontvangen hebt, of een ander evangelie, dat u niet aangenomen hebt, dan verdraagt u dat best.
5 Want ik ben van mening dat ik in niets minder ben geweest dan de apostelen bij uitstek."

Paulus zegt zelf al, dat het van dwaasheid getuigt te zeggen, dat hij hen aan zichzelf heeft verbonden om hen zo te laten harmoniseren met zijn manier van denken en leven. Toch lijkt hem dat de beste manier om hen hierdoor duidelijk te maken wat zijn intenties zijn en wat die anderen voor schade aanrichten.
Iets verderop zegt hij:


2 Korintiërs 11:12,16

"Maar wat ik doe, zal ik ook blijven doen, opdat ik elke aanleiding wegneem van hen die een aanleiding zoeken om in datgene waarin zij roemen, aan ons gelijk bevonden te worden. 13 Want zulke lieden zijn valse apostelen, bedrieglijke arbeiders, die zich voordoen als apostelen van Christus." 

vs.16 "Nogmaals zeg ik: laat niemand denken dat ik dwaas ben. En als u dat toch doet, ontvang mij dan ook maar als een dwaas, zodat ook ik een beetje zou mogen roemen."

Uit dit hele stuk blijkt dat Paulus zich konstant afzet tegen hen, die hij later 'schijnapostelen' noemt. Hij maakt de Korintiërs duidelijk, dat hij het er niet bij laat zitten. Paulus waakt over hen. Hij heeft hen aan zichzelf verbonden, want hij wil niet dat zij die schijnapostelen achterna gaan, maar hij wil hen onbesmet, als een reine maagd, voor Christus stellen.

Hij heeft hen niet aan Christus verbonden, hoe zou hij dat moeten doen? Hij heeft hen aan zichzelf verbonden.

Hij wil hen wel voor Christus stellen, niet om zichzelf hiermee aan te bevelen, maar om een aanbeveling van de Here te ontvangen, want dan blijkt hij de proef te hebben doorstaan. 2 Korintiërs 10:17-18.

Die éne man is dus niet Christus maar Paulus.

Nu blijft nog één opmerking van Paulus, uit dit tekstgedeelte, over om te bespreken:

3. "...om u als een reine maagd aan Christus voor te stellen."

Zegt Paulus hier, dat de gemeente de bruid is? Als hij dat hier bedoelt te zeggen, is het wel de enige keer, dat dit gezegd wordt in het NT. Voldoende reden om uiterst voorzichtig te zijn er deze uitleg aan te geven.

Volgens mij zegt Paulus: Ik waak over jullie, en ik wil dat jullie mijn navolgers zullen zijn, zodat je onbesmet, zo onbesmet als een maagd, voor Christus kunt staan.

Er is nog een tweede bijbelgedeelte dat door christenen aangehaald wordt om aan te geven dat de gemeente de bruid is, dit staat in Efeze. We zullen dit gedeelte later behandelen. Eerst zullen we nog een aantal teksten lezen in het nieuwe testament die iets vertellen over de gemeente.

Hoe wordt de gemeente omschreven?

Het is goed om nog wat teksten door te nemen die spreken over wie, of wat, de gemeente is. Dat moet duidelijk zijn omdat de gedachte bestaat bij veel mensen dat de gemeente de bruid is.
Dit staat volgens mij nergens, maar er staat, in verschillende bijbelgedeelten, wel wat de gemeente wel is.


Romeinen 8:29

"Want hen die Hij van tevoren gekend heeft, heeft Hij er ook van tevoren toe bestemd om aan het beeld van Zijn Zoon gelijkvormig te zijn, opdat Hij de Eerstgeborene zou zijn onder vele broeders.

Gelovigen zijn 'gelijk van vorm' aan het beeld van Jezus. En als die vele broeders op ons slaan, zijn we dan niet eerder broers van de Heer, dan de bruid?


1 Johannes 3:2

"Geliefden, nu zijn wij kinderen van God, en het is nog niet geopenbaard wat wij zullen zijn. Maar wij weten dat, als Hij geopenbaard zal worden, wij Hem gelijk zullen zijn; want wij zullen Hem zien zoals Hij is."

We zijn kinderen van God en... we zijn gelijk aan Hem. Als Jezus de bruidegom is, kunnen wij dan 'aan Hem gelijk zijn' als wij de bruid zijn?


1 Korintiërs 6:15

"Weet u niet dat uw lichamen leden zijn van Christus?"

Wij zijn leden van Christus, één vlees met Hem. Er staat weliswaar, dat man en vrouw als ze getrouwd zijn ook één vlees zijn, maar dat gaat wel over hen die getrouwd zijn. De bruiloft is nog niet geweest, dus van één vlees zijn met Jezus, in de zin van man en vrouw, is geen sprake.

De volgende teksten laten allemaal zien, dat wij één zijn met Jezus, zo één, dat wij deel uitmaken van zijn lichaam. Een bruidegom verlangt ernaar één te zijn met zijn bruid, wij, als gemeente van Jezus Christus, zijn al één met Hem, niet als bruid, maar als zijn lichaam.


1 Korintiërs 12:27

"Samen bent u namelijk het lichaam van Christus, en ieder afzonderlijk Zijn leden."


Efeziërs 1:22-23

"En Hij heeft alle dingen aan Zijn voeten onderworpen en heeft Hem als hoofd over alle dingen gegeven aan de gemeente, die Zijn lichaam is."


Kolossenzen 1:18

"...En Hij is het hoofd van het lichaam, namelijk van de gemeente."

Bij elke tekst is het duidelijk wat, of wie, de gemeente is: 'Het lichaam van Jezus Christus'. Het voelt een beetje ongemakkelijk om te zeggen, maar in feite zijn wij, elk een deel van het Lichaam van Jezus, Jezus!

Als we dat tot ons door laten dringen, dan is het eigenlijk vreemd dat we denken dat wij, Jezus (zijn Lichaam), ook de bruid zijn.
Want wie gaat trouwen met de bruid? Jezus!

Nu het steeds duidelijker wordt, dat het moeilijk is te blijven geloven dat de gemeente de bruid is, weten we in feite nog minder dan we al dachten te weten. We zullen daarom nog meer bijbelonderzoek moeten doen om er zo achter te komen wie de bruid is.

Het OT is een waardevolle bron van informatie, óók over dit onderwerp.


Het Oude Testament

Het meeste wat aan te halen valt uit het Nieuwe Testament is hiervoor wel aangehaald. Maar er is nog wel het een en ander aan te halen uit het Oude Testament.

In het Oude Testament is er ook sprake van een huwelijk. Het blijkt dat God een huwelijk gesloten had met Jeruzalem. Waarbij Jeruzalem de hoofdstad is van een land waar het volk van God woont.

De profeet Ezechiël moest van de Here een boodschap doorgeven:

Ezechiël 16

1"Het woord van de HEERE kwam tot mij:
2 Mensenkind, laat Jeruzalem zijn gruweldaden weten,
3 en zeg: Zo zegt de Heere HEERE tegen Jeruzalem: Uw oorsprong en uw geboorte zijn uit het land van de Kanaänieten....
 5. Geen oog zag naar u om....
 6.Toen Ik voorbij u kwam, zag Ik u trappelend in uw bloed en Ik zei tegen u in uw bloed: Leef! Ja, Ik zei tegen u in uw bloed: Leef!
7. Ik heb u even overvloedig gemaakt als het gewas op het veld. U groeide op, u werd groot en u kwam tot grote schoonheid. Uw borsten werden stevig, uw haar groeide, maar u was naakt en bloot.
8 Toen Ik voorbij u kwam, zag Ik u, en zie, uw tijd was de tijd van de liefde. Zo spreidde Ik Mijn vleugel over u uit en bedekte uw naaktheid. Daarop zwoer Ik u een eed en ging een verbond met u aan, spreekt de Heere HEERE, en zo werd u van Mij." 

Hier lezen we hoe God tot een huwelijk is gekomen met Jeruzalem. Het gaat hier om het aardse Jeruzalem, want verderop lezen we over de afval van dit Jeruzalem van God.
De teksten die we gelezen hebben in het NT spreken over een hemels Jeruzalem, de hemelse bruid van de Here. Maar in Ezechiël gaat het over het aardse Jeruzalem, en dit aardse Jeruzalem is, zo lezen we hier, de vrouw van God geworden. De Here verzorgt haar en gaf sieraden.

13."U werd buitengewoon mooi, en werd geschikt voor het koningschap.
14 Van u ging een naam uit onder de heidenvolken vanwege uw schoonheid, want die was volmaakt door Mijn glorie, die Ik op u gelegd had, spreekt de Heere HEERE."

Helaas is dit niet het einde van het verhaal. De Here zegt in het vervolg van dit bijbelgedeelte heel harde dingen over zijn vrouw.

15."Maar u vertrouwde op uw schoonheid en bedreef hoererij, trots op uw naam. U hebt uw hoererijen uitgestort over ieder die voorbijtrok, uw schoonheid was voor hem!"
32."U, vrouw die overspel pleegt, neemt in plaats van haar eigen man vreemde mannen!"

De Here zegt dan een heleboel dingen die het duidelijk maken hoe erg die overspeligheid wel is, maar Hij eindigt dit hoofdstuk met deze verzen:

59. "Want zo zegt de Here Here: Ik zal u doen, zoals gij gedaan hebt, die de eed gering hebt geacht door het verbond te verbreken.
60.Maar Ik zal mijn verbond met u uit de dagen van uw jeugd gedenken, en een eeuwig verbond met u oprichten.
61. Dan zult gij terugdenken aan uw gedrag en u schamen, wanneer gij zowel uw grote als uw kleine zusters zult ontvangen, en Ik u die tot dochters geven zal, hoewel niet op grond van het met u gesloten verbond.
62. Ik zal mijn verbond met u oprichten; en gij zult weten, dat Ik de Here ben, opdat gij de herinnering bewaart en u schaamt en gij wegens uw schande uw mond niet meer opendoet - wanneer Ik voor u verzoening doe voor alles wat gij gedaan hebt, luidt het woord van de Here Here."

De Here verbreekt het verbond met Jeruzalem, zijn vrouw, net zoals zij dat ook gedaan heeft. Maar, gelukkig zegt Hij gelijk, dat Hij het verbond van haar jeugd zal gedenken en een nieuw verbond met haar zal oprichten. Dit zal mogelijk zijn omdat Hijzelf verzoening zal doen voor alles wat zij gedaan heeft. Het grote offer van onze Here Jezus is ook de verzoening voor de ontrouwe echtgenote van de Here.

Een profeet die gelijk met Ezechiël leefde was Jeremia.
Hij heeft ook het een en ander van de Here moeten doorgeven over ditzelfde onderwerp.
Eigenlijk moeten de hoofdstukken, aangehaald uit Ezechiël en deze uit Jeremia, helemaal worden gelezen om een goed inzicht te krijgen. Maar voor nu zal ik alleen enkele stukken pakken, die naar mijn inzicht typerend zijn:


Jeremia
2:1-3, 11, 19b

"Het woord van de HEERE kwam tot mij:
2 Ga ten aanhoren van Jeruzalem prediken: Zo zegt de HEERE:
Ik denk aan u, aan de genegenheid van uw jeugd,
aan de liefde van uw bruidsdagen,
toen u achter Mij aan ging in de woestijn,
in een land waarin niet wordt gezaaid.
3 Israël was heilig voor de HEERE,
de eersteling van Zijn opbrengst.
Allen die deze opaten, werden schuldig,
onheil kwam over hen,
spreekt de HEERE." 

In een aantal verzen maakt de Here duidelijk dat Israël Hem verlaten heeft. We gaan verder in vers 11.

11."Heeft een volk ooit goden ingeruild?
 – en het zijn niet eens goden! –
Toch heeft Mijn volk zijn Eer ingeruild
voor wat niet van nut is.
12 Ontzet u hierover, hemel,
huiver, wees zeer ontsteld,
spreekt de HEERE.
13 Want Mijn volk heeft een dubbel kwaad gedaan:
Mij, de bron van levend water,
hebben zij verlaten, om zich bakken uit te hakken,
lekkende bakken,
die geen water houden.

19b "Erken en zie in, dat het kwaad en bitter is
de HEERE, uw God, te verlaten,
en dat er geen vreze voor Mij bij u is,
spreekt de Heere, de HEERE van de legermachten.” 


De Here gaat door met de aanklacht tegen Israël, lees maar verder:

Jeremia 3:6-10, 12b, 14, 17-18

"In de dagen van koning Josia zei de HEERE tegen mij: Hebt u gezien wat het afvallige Israël gedaan heeft?
Zij ging elke hoge berg op en onder elke bladerrijke boom, en bedreef daar hoererij.
7 Ik zei, nadat zij al deze dingen gedaan had: Keer terug naar Mij, maar zij keerde niet terug. Dat zag haar trouweloze zuster Juda.
8 Maar Ik zag, toen Ik vanwege alles waarin het afvallige Israël overspel had gepleegd, haar weggestuurd had en haar een echtscheidingsbrief gegeven had, dat Juda, haar trouweloze zuster, niet bevreesd werd.
Zij ging zelf ook hoererij bedrijven.
9 Zo gebeurde het dat het land door haar lichtzinnige hoererij ontheiligd werd, want zij pleegde overspel met steen en met hout.
10 Zelfs in dit alles heeft haar trouweloze zuster Juda zich niet tot Mij bekeerd met heel haar hart, maar slechts in schijn, spreekt de HEERE."

Jeremia leefde zo'n 130 jaar nadat het volk Israël -de tien stammen- in ballingschap waren gevoerd door de Assyriërs. De overgebleven twee stammen -de Joden- werden tijdens zijn leven in ballingschap gevoerd naar Babel.

De Here noemt Israël met de naam: Afkerigheid, en de Joden, dat is Juda, noemt Hij: Trouweloze.
De tien stammen: Israël, heeft Hij verstoten en een scheidbrief gegeven vanwege haar echtbreuk.
De twee stammen bekeren zich, maar zoals de Here zegt: niet met hun hele hart, maar alleen in schijn.
Toch geeft de Here hun geen scheidbrief. Zij blijven dus zijn vrouw.

Over Israël (de tien stammen) is de HEERE toch bedroefd. Hij zegt:
12b."Keer terug, afvallig Israël, spreekt de HEERE, Mijn aangezicht is tegenover u niet betrokken, want Ik ben goedertieren, spreekt de HEERE, Ik handhaaf Mijn toorn niet voor eeuwig.
14.Keer terug, afkerige kinderen, spreekt de HEERE, want Ík heb u getrouwd. Ik zal u nemen, één uit een stad en twee uit een geslacht, en Ik zal u naar Sion brengen.
17. In die tijd zal men Jeruzalem de Troon van de HEERE noemen. Alle heidenvolken zullen er samenstromen, tot de Naam van de HEERE, tot Jeruzalem. Zij zullen niet meer hun verharde, boosaardige hart achternagaan.
18 In die dagen zal het huis van Juda naar het huis van Israël gaan.
Tezamen zullen zij komen uit het land in het noorden naar het land dat Ik uw vaderen in erfelijk bezit heb gegeven." 

Hoewel dit niet het onderwerp is van deze bijbelstudie, wil ik er toch even op wijzen, dat de profeet Jeremia hier de woorden van de Heer weergeeft als Hij het heeft over Israël en Juda. Israël was al 130 jaar in ballingschap en is nooit teruggekomen. Ze zijn in de loop van de tijd in de volkeren opgenomen. Toch spreekt de Here hier over dat 10-stammenrijk Israël dat samen met Juda weer zal wonen in het land Israël. Dus ondanks de scheidbrief en het verstoten zijn van Israël zal er een tijd komen, dat de Here genadig zal zijn over hen en hen terughalen naar het beloofde land.
Wanneer?
Als men Jeruzalem noemen zal: Troon van de HEERE.
Dan zal de Here een nieuw verbond sluiten met zijn volk."

Jeremia moet nog vele woorden spreken van de Here, en één van die woorden lezen we in:


Jeremia 31:31-32

"Zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal sluiten,
32 niet zoals het verbond dat Ik met hun vaderen gesloten heb op de dag dat Ik hun hand vastgreep om hen uit het land Egypte te leiden – Mijn verbond, dat zij verbroken hebben, hoewel Ík hen getrouwd had, spreekt de HEERE.."

Letterlijk staat er in die laatste zin dus: hoewel Ik hen getrouwd had.
Het eerste verbond hebben de Israëlieten verbroken, het huwelijk bestaat niet meer. God heeft hen een scheidbrief gegeven. Juda bekeerde zich, weliswaar valselijk, maar toch kreeg het genade in de ogen van de Heer. (vgl.) Deuteronomium 24:1-4..

Israël is dus officieel gescheiden van de Heer en Juda is weer teruggekeerd naar de Heer. Dat huwelijk bestaat ten tijde van Jeremia dus nog.
Maar een huwelijk wordt ook ontbonden door de dood. (vgl.) Romeinen 7:2-3

Romeinen 7:2-3

2 Want de gehuwde vrouw is door de wet aan haar man gebonden, zolang deze leeft; wanneer echter de man sterft, is zij ontslagen van de wet, die haar aan die man bond. 3 Zo zal zij dan, indien zij bij het leven van haar man een ander tot man neemt, echtbreekster heten; wanneer echter de man sterft, is zij vrij van de wet, zodat zij geen echtbreekster is, indien zij zich aan een andere man geeft.


Is de vrouw -Juda- gestorven?
Of is de Man -de Here- gestorven?
De Man -de Here uit het oude testament- is Dezelfde als 'Het Woord'. "Alle dingen zijn door het Woord geworden ...Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond." (vgl. Johannes l).
Door de dood aan het kruis van de Man, is zowel de Man als de vrouw vrij. Het huwelijk, of verbond, is niet meer van kracht noch voor Israël noch voor Juda.
Als het nieuwe verbond van kracht wordt, zal dit weer zijn met Juda en Israël, zoals we net gelezen hebben in Jeremia 31:31-33, maar zolang dit nieuwe verbond niet is ingegaan is geheel Israël weduwe.
(Hoe dat zit in verhouding tot de gemeente (Hebreeën 8) wordt uitgelegd in de studie: Het Koninkrijk van God.

.

Dat dit niet alleen een gevolgtrekking is van mij bewijst Jesaja 54. In dit bijbelgedeelte staan een aantal dingen waar we wat van kunnen leren als we verder nadenken over de bruid.


Jesaja 54

1. "Zing vrolijk, onvruchtbare, u die niet gebaard hebt, breek uit in gejuich en jubel het uit, u die geen weeën gekend hebt, want de kinderen van de eenzame zijn talrijker dan de kinderen van de getrouwde, zegt de HEERE."
"4 Wees niet bevreesd, want u zult niet beschaamd worden;
word niet rood van schaamte, want u zult niet te schande worden.
Ja, u zult de schande van uw jeugd vergeten, en niet meer denken aan de smaad van uw weduwschap.
5 Want uw Maker is uw Man, HEERE van de legermachten is Zijn Naam,
en uw Verlosser is de Heilige van Israël,
de God van heel de aarde zal Hij genoemd worden.
6 Want als een verlaten vrouw,
een bedroefde van geest, roept de HEERE u, de vrouw van de jeugd, die afgewezen was, zegt uw God.
7 Voor een klein ogenblik heb Ik u verlaten,
maar in grote barmhartigheid zal Ik u bijeenbrengen.
8 In een stortvloed van grote toorn heb Ik voor u Mijn aangezicht een ogenblik verborgen,
maar met eeuwige goedertierenheid zal Ik Mij over u ontfermen, zegt de HEERE, uw Verlosser."

Dit bijbelgedeelte noemt niet bij name om wie het nu gaat. We zullen dus uit het geschrevene moeten concluderen om wie het gaat.
Vers l wordt door Paulus aangehaald in Galaten 4:26-27. Deze onvruchtbare wordt door Paulus aangeduid als 'het hemelse Jeruzalem', en dit hemelse Jeruzalem heeft ons -gelovigen- voortgebracht, want het is onze moeder.(vs.26). Dit hemelse Jeruzalem staat tegenover het aardse Jeruzalem, dat met zijn kinderen in slavernij is.

Die onvruchtbare, die Paulus in verband bracht met het hemelse Jeruzalem, hoeft niet te vrezen.


Jesaja 54:4

"want gij zult niet beschaamd staan, word niet schaamrood, want gij zult niet te schande worden; ja, gij zult de schande van uw Jeugd vergeten en aan de smaad van uw weduwschap niet meer denken."

Dit hemelse Jeruzalem wordt hier in verband gebracht met een volk, voorgesteld door een vrouw, die blijkbaar tot schande is geworden in haar jeugd, later is zij weduwe geworden.

Dit lijkt allemaal erg moeilijk. Makkelijk is het in ieder geval niet, maar door rustig door te gaan met studeren moet het mogelijk zijn meer inzicht te krijgen.

Hoe heeft het hemelse Jeruzalem te maken met een vrouw die tot schande is geworden in haar Jeugd?
Laten we eerst enkele andere bijbelgedeelten er op naslaan om te zien wat de bijbel nog meer te zeggen heeft over die vrouw die tot schande is geworden. In een later stadium van onderzoek zullen we dan wel zien wat het hemelse Jeruzalem daar mee te maken heeft.

Ezechiël geeft een woord van de Heer door in hoofdstuk 23. Het gaat over twee dochters van één moeder. De ene heet Ohola, en de andere Oholiba.


Ezechiël 23

3. "Zij pleegden ontucht In Egypte; in haar jeugd pleegden zij ontucht...."
4b."Wat haar namen betreft, Ohola is Samaria en Oholiba is Jeruzalem." Samaria was de hoofdstad van het 10-stammenrijk Israël.
5. "En Ohola pleegde overspel terwijl zij mijn vrouw was, zij hunkerde naar haar minnaars, naar Assur....
8.Daarbij heeft zij de ontucht uit haar Egyptische tijd niet opgegeven, want in haar jeugd heeft men haar beslapen, haar maagdelijke borsten gestreeld en ontucht over haar uitgestort."
11. "Hoewel haar zuster Oholiba dit zag, ontbrandde zij toch in nog feller hartstocht dan haar zuster en pleegde nog feller ontucht dan zij."

Wat een bittere aanklacht van de Here tegen zowel Juda als Israël. Wat een verdriet spreekt daar uit, maar ook zien we, dat de Here, in zijn rechtvaardigheid, straft.

35. "Daarom, zo zegt de Here Here, omdat gij Mij vergeten en Mij achter uw rug geworpen hebt, draag dan ook uw ontucht en uw hoererij!"

Gelukkig weten we uit vele profetieën, dat God ook voor dit volk barmhartig is.

Uit de gelezen teksten leren we, in verband met ons onderwerp, dat Israël ontucht pleegde in Egypte en dat dit in haar jeugdtijd was. Zoals we al lazen in Jes.54 zegt de Here:

Jesaja 54:4

4. "...word niet schaamrood, want gij zult niet te schande worden; ja gij zult de schande van uw jeugd vergeten..."

Een profetie die hier mooi bij aansluit staat in Joël.


Joel 2:27

Dit is duidelijk een nog onvervulde profetie.

Tot slot nog enkele teksten uit Jeremia hoofdstuk 50. Ook hier geldt natuurlijk weer, dat het hele gedeelte gelezen zou moeten worden. Maar ook nu neem ik weer enkele teksten die met name in verband staan met onze studie. Het is een profetie over Babel. Het is een nog onvervulde profetie, wat overigens duidelijk blijkt uit de aangehaalde teksten.


Jeremia 50 en 51

"In die dagen en te dien tijde, luidt het woord des Heren, zullen de Israëlieten komen, zij en de Judeërs tezamen, al wenend zullen zij voortgaan en de Here, hun God, zoeken;
5. naar Sion zullen zij vragen, op de weg hierheen zal hun aangezicht gericht zijn; zij komen en zoeken gemeenschap met de Here in een eeuwig verbond, dat niet zal vergeten worden,"
20. "In die dagen en te dien tijde, luidt het woord des Heren, zal de ongerechtigheid van Israël gezocht worden, maar zij is er niet, en de zonden van Juda, maar zij zijn niet te vinden; want Ik zal vergeving schenken aan wie Ik doe overblijven,"

Jeremia 51:5

"Want Israël en Juda zijn niet in weduwschap gelaten door hun God, door de Here der heerscharen, al was hun land vol van schuld tegenover de Heilige Israëls."

We zien hier dus, dat "in die dagen en te dien tijde" de Israëlieten zullen komen, samen met de Joden. Zij zullen gaan naar Sion en de Here zoeken.(vgl.ook Jer.2 en 3) Dan zal de Here hun wenen zien en hen vergeven. Israël en Juda zullen niet in weduwschap worden gelaten door de Here. Dit betekent, dat Hij hen opnieuw zal nemen tot vrouw. En datzelfde zegt Jesaja 54.


Jesaja 54

4b. "Ja, gij zult de schande van uw jeugd vergeten en aan de smaad van uw weduwschap niet meer denken 5.Want uw man is uw Maker, Here der heerscharen is zijn naam, en uw Losser is de Heilige Israëls, God der ganse aarde zal Hij genoemd worden."
Uit de aangehaalde teksten blijkt, dat heel Israël, zoals het zich in de toekomst zal ontwikkelen, bedoeld wordt door Jesaja, als hij het heeft over de diepbedroefde vrouw:
6. "Want als een verlatene en diep bedroefde vrouw heeft u de Here geroepen, als een vrouw uit de jeugdtijd, nadat zij versmaad werd - zegt uw God. 7. Een kort ogenblik heb Ik u verlaten, maar met groot erbarmen zal Ik u tot Mij nemen; 8.in een uitstorting van toorn heb Ik Mijn aangezicht een ogenblik voor u verborgen, maar met eeuwige goedertierendheid ontferm Ik Mij over u, zegt uw Losser, de Here."

Nadat de Here duidelijk gemaakt heeft, dat Hij niet meer toornig op Israël zal zijn en dat zijn nieuwe verbond niet zal wankelen gaat Hij verder:

11-12 "Gij, ellendige, door storm voortgedrevene, ongetrooste, zie Ik leg uw stenen in blinkend erts, Ik grondvest u op lazuursteen, Ik maak uw tinnen van robijnen, uw poorten van karbonkelstenen en uw gehele omwalling van edelsteen."

Dit gedeelte klinkt wel bekend. Het doet sterk denken aan de omschrijving van het hemelse Jeruzalem in Opb.21.

Overigens blijkt uit Jes.54 wel, dat God er geen probleem in ziet om te spreken over een vrouw, waarna blijkt, dat die vrouw een volk is, en waarbij Hij dan een omschrijving geeft van een stad. We zullen aan deze manier van denken toch moeten wennen omdat het anders onmogelijk is ons een idee te vormen over de bruid van Christus.

Samenvatting

Het oude testament wordt door veel christenen gezien als “oud en niet meer van toepassing”. Dat is echter een verkeerde instelling. Wat wij het oude testament noemen is gewoon één geheel met het laatste deel van de bijbel. We moeten altijd de hele bijbel gebruiken om te weten te komen wat God van ons wil en wat zijn plannen zijn.

We hebben nu een aantal gedeelten gelezen uit het eerste testament en daarin gezien dat God een huwelijk (verbond) is aangegaan met Israël. Zo werd Israël de Zijne.

Als de Here spreekt over Israël dan spreekt Hij ook vaak over Jeruzalem, of “het land”.

Israël is echter een overspelige vrouw geworden. Ze wordt zelfs ‘hoer’ genoemd door God.
Door de zonden van Salomo wordt het rijk in twee koninkrijken gesplitst: Israël en Juda. Jeremia maakt duidelijk dat de Here van beiden houdt, maar dat Israël (de tien stammen) zo ernstig zondigt dat God haar een scheidbrief geeft. Ze werd in ballingschap gevoerd en is tot op heden niet teruggekeerd.
Haar zuster, Juda, liet zich hierdoor niet afschrikken en pleegde ook lichtvaardige ontucht en ontwijdde zo het land. Zij bekeerde zich niet met haar hele hart, maar alleen in schijn.

De Here is erg bedroefd en roept steeds weer: keer weder Israël. Hij belooft een nieuw verbond (huwelijk) te sluiten met het huis van Israël en met het huis van Juda. Hij zal hen nemen en brengen in het land Israël. Israël dat nu weduwe is, want haar man is aan het kruis gestorven, zal door de opgestane Heer 'gelost' worden. Denk aan het verhaal van Ruth en Boas

Ruth 3:12-13

12 Nu dan, weliswaar ben ik losser, maar er is nog een losser, nader dan ik. 13 Blijf vannacht hier; en morgenochtend, indien hij u lossen wil, goed, laat hem lossen; maar is hij niet genegen u te lossen, dan zal ik u lossen, zo waar de Here leeft. Blijf liggen tot de morgen.


In een uitstorting van toorn heeft de Here zijn aangezicht voor hen verborgen, maar met eeuwige goedertierendheid zal Hij zich over hen ontfermen.



Voor we gaan proberen om voorzichtige conclusies te trekken uit de hoeveelheid bijbelmateriaal die we tot nu toe hebben doorgenomen, wil ik nog twee belangrijke bijbelgedeelten er op naslaan.

Dit doen we in het volgende gedeelte van de bijbelstudie over de Bruid van Christus (3)






2 Korintiërs 10:2

Ik zou u echter willen vragen, dat ik bij mijn komst geen groot woord zal moeten hebben in dat zelfvertrouwen, dat ik meen mij te kunnen veroorloven tegenover sommigen, die van mening zijn, dat wij naar het vlees leven.

2 Korintiërs 11:3-6

Maar ik vrees, dat misschien, zoals de slang met haar sluwheid Eva verleidde, uw gedachten van de eenvoudige [en loutere] toewijding aan Christus afgetrokken zullen worden.
Want indien de eerste de beste een andere Jezus predikt, die wij niet hebben gepredikt, of gij een andere geest ontvangt, die gij niet hebt ontvangen, of een ander evangelie, dat gij niet hebt aangenomen, dan verdraagt gij dat zeer wel.
Ik acht toch volstrekt niet te hebben ondergedaan voor die onvergelijkelijke apostelen.
Ben ik dan al onervaren in het spreken, in kennis ben ik het niet, maar wij hebben die alleszins en in alle opzichten bij u openbaar gemaakt.

2 Korintiërs 11:7-8

Of heb ik er verkeerd aan gedaan, dat ik, om u te verhogen, mijzelf vernederde door u om niet het evangelie Gods te verkondigen?
Andere gemeenten heb ik geplunderd door vergoeding aan te nemen om u van dienst te kunnen zijn, en toen ik bij u was en gebrek kreeg, ben ik niemand lastig gevallen

2 Korintiërs 10:13

Wij daarentegen zullen in ons roemen de perken niet te buiten gaan, ....

2 Korintiërs 10:12

Want wij durven ons niet tellen onder of stellen naast sommigen van hen, die zichzelf aanprijzen.
Maar zij meten zich af naar en vergelijken zich met zichzelf, zonder het zelf te begrijpen.

2 Korintiërs 10:17-18

17 Maar wie roemt, roeme in de Here;
18 want niet wie zichzelf aanbeveelt, doch wie van de Here een aanbeveling ontvangt, heeft de proef doorstaan.

Deuteronomium 24:1-4

1 Wanneer iemand een vrouw genomen en gehuwd heeft, dan zal, (als hij haar geen genegenheid toedraagt, omdat hij iets onbehoorlijks aan haar gevonden heeft, en hij een scheidbrief geschreven en haar die overhandigd heeft, waarna hij haar uit zijn huis heeft weggezonden)
2 en als zij dan uit zijn huis vertrokken, haars weegs gegaan en de vrouw van een ander geworden is;
3 en als dan de laatste man een afkeer van haar krijgt, een scheidbrief schrijft, haar die overhandigt en haar uit zijn huis wegzendt; of als de laatste man, die haar tot vrouw genomen heeft, gestorven is,
4 dan zal de eerste echtgenoot, die haar weggezonden heeft, haar niet opnieuw tot vrouw mogen nemen, nadat zij verontreinigd is geworden; want dat is een gruwel voor het aangezicht des Heren; gij zult geen zonde brengen over het land dat de Here, uw God, u ten erfdeel geven zal.

Galatians 4:26-27

26 Maar het hemelse Jeruzalem is vrij; en dat is onze moeder.
27 Want er staat geschreven: Verheug u, gij onvruchtbare, die niet baart, breek uit en roep, gij die geen weeen kent; want talrijker zijn de kinderen der eenzame dan van haar, die een man heeft.

Ruth 3:12-13

12 Nu dan, weliswaar ben ik losser, maar er is nog een losser, nader dan ik.
13 Blijf vannacht hier; en morgenochtend, indien hij u lossen wil, goed, laat hem lossen; maar is hij niet genegen u te lossen, dan zal ik u lossen, zo waar de Here leeft.

Romeinen 7:2-3

2 Want de gehuwde vrouw is door de wet aan haar man gebonden, zolang deze leeft; wanneer echter de man sterft, is zij ontslagen van de wet, die haar aan die man bond.
3 Zo zal zij dan, indien zij bij het leven van haar man een ander tot man neemt, echtbreekster heten; wanneer echter de man sterft, is zij vrij van de wet, zodat zij geen echtbreekster is, indien zij zich aan een andere man geeft.